Boukje was gek op vlees, nu eten zij én haar katten veganistisch

Body & Mind

Boukje was gek op vlees, nu eten zij én haar katten veganistisch

Steffi Posthumus
Door

Steffi Posthumus

Gepubliceerd op

9 januari 2023 om 20:00

Bron / Fotografie

fotografie Aisha Zeijpveld

Gepubliceerd op

9 januari 2023 om 20:00

Bron / Fotografie

fotografie Aisha Zeijpveld

Boukje Heidstra was de grootste vleesliefhebber die je je maar kunt bedenken. Toch zat het haar niet lekker. Inmiddels eet niet alleen zij veganistisch, maar doen ook haar vriend en zelfs hun katten mee.

Boukje (31): 'Op avg'tjes ben ik groot geworden: maaltijden met aardappelen, vlees en groenten. Elke dag. Nou ja, één keer in de week aten we iets 'bijzonders' –macaroni, of zo – en zaterdag was patatdag. Zo ging dat gewoon, in het Friese dorp waar ik vandaan kom. Bruine bonen met appelmoes en spek waren mijn favoriet. Of bloemkool met kerriesaus uit een potje. Gelukkig vielen de maaltijden uit pot of blik verder wel mee. Mijn ouders hebben een moestuin en eigen kippen, dus het meeste aten we vers. Tenzij de voorraad uit de tuin op was. Dan lagen er van die zoete, zachte doperwten en wortels uit pot naast de gehaktballen en aardappelen. Zó vies. Ik heb er nog steeds een afkeer van.

Maar het allerblijste kon je me maken met vlees. Ik was de grootste vleeseter die er bestaat. Kip vooral. Drumsticks, bouten, vleugeltjes. Ik hou van kluiven. Maar met karbonades en T-bonesteaks maakte je me ook heel gelukkig, hoor. Ik was die persoon die in een restaurant zei: 'Wie bestelt er nou een salade als je kunt kiezen uit zulke grote stukken vlees?' Op barbecues stond ik steevast vooraan in de rij om zo veel mogelijk vlees op m'n plastic bord te scheppen.

En dat terwijl ik ook altijd een enorme dierenliefhebber ben geweest. Ik wilde heel graag een hond, dat mocht niet. Maar we hebben wel cavia's gehad, later konijnen, duiven, een geitje zelfs, ik rij vanaf mijn achtste al paard én we hadden dus kippen. Van jongs af aan telde ik hoeveel kippen er in het hok zaten, dus ik was me al vroeg bewust van de herkomst van die sappige bout op m'n bord. Ergens vond ik dat wel lastig. Hoe kon ik die lieve kippen nou eten? Ik was toch een dierenvriend? Maar ja... ze zijn ook zo lekker. En het 'hoorde' gewoon. Althans, zo dacht iedereen in mijn omgeving erover: dieren zijn lief en leuk, maar als het geen huisdieren zijn, zijn ze er uiteindelijk om op te eten. Vegetariërs werden voor gek verklaard: waarom zou je vrijwillig de helft van je avg'tje missen? Om van veganisme – als ze daar al van hadden gehoord – nog maar te zwijgen. 'Een zuiveltoetje móét gewoon,' zegt mijn vader nog steeds. 'Calcium is goed voor je botten.

Ook in mijn vriendenkring was niemand vegetarisch of ook maar iets in die richting. Toch werd de wroeging wanneer ik vlees at met het jaar erger. Elke keer was het weer een strijd in mijn hoofd: dit klopt niet met wie ik ben, wil zijn en wat ik doe, maar... het is zo lekker. En hoe zou dat dan moeten? Ik woonde nog bij mijn ouders. Wie was ik om verandering te brengen in hun eetgewoontes? En al zou ik het alleen maar voor mezelf willen: wat dan? Inmiddels zijn er dertigduizend vleesvervangers. Toen hooguit één burger die smaakte naar schoenzool. Als ze überhaupt al verkrijgbaar waren in ons dorp.

Het roer om Pas op mijn 22ste, toen ik biologie ging studeren en naar de campus op Texel verhuisde, ontmoette ik voor het eerst mensen die vegetarisch aten. Ik had veel respect voor hen en was stiekem enorm nieuwsgierig. Wat aten zij eigenlijk? Was dat lekker? Misten ze iets? Toch vroeg ik het niet. Hoe meer ik zou vragen, hoe meer ik geconfronteerd zou worden met mezelf. Dus schoof ik het voor me uit.

De omslag kwam toen ik fysieke klachten kreeg. Ik had een supertof project op Texel gevonden als start van mijn master marine biology. Het had alles wat ik wilde: veldwerk, labwerk, DNA-onderzoek, experimenten, stukken schrijven. Maar er kwamen ook torenhoge verwachtingen en duizend-en-een opdrachten van acht begeleiders bij kijken. Iedereen wilde wat van me en gecombineerd met mijn perfectionisme leverde dat een hoop stress op. Dat slaat bij mij en mijn familie altijd op de buik: maagklachten, diarree, obstipatie. Ik had het allemaal. Tel daar nog flinke migraine en een lage bloeddruk bij op en je snapt: ik had niet veel energie meer over. Ik lag op een gegeven moment alleen nog maar op de bank voor me uit te staren. Niets voor mij, want ik was altijd heel sportief. Het toppunt was dat ik flauwviel van de schrik toen mijn vriend onverwachts binnenkwam. Nou, als je van zoiets kleins al flauwvalt, gaat er toch echt iets mis.

Tijd voor een doktersbezoek dus. Er moest toch iets zijn wat op z'n minst die pijn kon verhelpen? Ik had al die klachten toen nog helemaal niet zo gelinkt aan stress. Ik had buikpijn en hoofdpijn. Dát was het probleem. Dáárdoor kon ik niet werken. Dus zei ik tegen mijn huisarts: 'Ik heb overal last van, help mij.' Hij verwees me door naar het ziekenhuis. Daar kreeg ik een darm- en bloedonderzoek, maar volgens de uitslag was ik kerngezond. 'Waarschijnlijk heb je last van het prikkelbaredarmsyndroom,' zei de arts. Hoe ik daar het beste mee kon omgaan, werd me niet verteld. Het voelde een beetje van: hier is je diagnose. Joe, succes ermee.

Dus ging ik zelf maar op onderzoek uit. Ik kwam er al snel achter dat dit syndroom vaak voortkomt uit stress en dat gezonde voeding een hoop kan helpen. Veganistisch eten al helemaal. Het bleek precies de zet die ik nodig had om eindelijk de stap te maken en te stoppen met vlees eten. En meer dan dat, want als veganist eet je ook geen zuivel, eieren en honing meer. Een stuk extremer dan vegetarisch eten dus, maar dat past ook wel bij mij. Als ik dan toch die stap zet, dan maar helemaal.

Toch foute boel Het viel me mee hoe lastig het was. Wat hielp was dat ik het – nu een tikkie omstreden – boek van The Green Happiness had ontdekt. Het was supersimpel: in een maaltijdplan stond precies wat ik kon eten. Het zag er lekker uit en was niet moeilijk in elkaar te flansen. En het belangrijkste: mijn darmen werden rustiger, ik voelde me fit, kreeg weer zin om te koken en het creëerde rust in mijn hoofd: eindelijk kon ik die innerlijke strijd met het eten van vlees versus mijn liefde voor dieren een plek geven.

Lang duurde dat alleen niet. In een mum van tijd viel ik tien kilo af. 'Gaat het wel goed met je?' vroegen mensen als ze me zagen. Waar heb je het over? dacht ik eerst, ik ben topfit en vreet de hele dag. Maar ja, dat waren alleen maar groenten en salades. De fitheid maakte na een paar weken plaats voor vermoeidheid. Hoe dan, dacht ik en ging op onderzoek uit. Wat bleek? Ik kreeg veel te weinig binnen: maar veertienhonderd calorieën per dag. Dat is voor ieder volwassen mens al minimaal, maar ik deed ook nog vier keer in de week aan krachttraining, twee keer in de week aan hardlopen en dan reed ik ook nog paard zo veel als ik kon. Om maar niet te spreken over de vele kilometers die ik op een dag fietste van en naar werk, en de stal. Nogal wiedes dus dat ik me al snel weer een uitgewrongen vaatdoek voelde: ik vrat mezelf min of meer op. En dat terwijl ik met die krachttraining juist sterker wilde worden en spieren wilde opbouwen in plaats van afvallen.

Dus ging ik weer op onderzoek uit. Deze keer zocht ik heel gericht naar veganistische sportvoeding. Ik volgde er zelfs een cursus over. Dat boek van The Green Happiness was een makkelijke opstap naar veganistisch eten, maar het had me niet zelf leren nadenken over voedingswaarden, gerechten, vlees- of zuivelvervangers. Hier leerde ik dat wel. Snel ging dat trouwens niet. In het begin deed ik gerust drie uur over boodschappen doen. Ik dacht vooral aan alles wat niet meer kon: geen vlees, kaas, eieren, honing, melk en boter. Maar dat zijn nog de simpele dingen. Je hebt natuurlijk ook te maken met dierlijke ingrediënten in producten die op het eerste oog niet dierlijk lijken: gelatine in snoep, kaas in pesto, garnalen in kroepoek, dierlijke eiwitten in wijn en bier, noem maar op. Het voelde soms heel beperkend. Maar gaandeweg leerde ik wat allemaal wél kan. Ik werd lid van Facebook-groepen voor veganisten, bezocht beurzen voor vegans, las boeken en blogs, struinde Instagram af voor leuke recepten, ging naar vegan restaurants en probeerde die gerechten dan thuis na te maken.

'Jij bent moeilijk' Mij ging het allemaal steeds makkelijker af, maar voor mijn omgeving was – en is – het lastiger. 'Kijk wat ik speciaal voor jou heb gebakken!' zeiden vrienden dan trots op een verjaardag: 'Vegan taart!' Vaak kon ik aan de structuur al zien dat er ei in zat. Of mijn moeder, die heel lief allemaal koek en snoep insloeg als ik bij haar langskwam, maar de verschillende keurmerken steeds door elkaar haalde: kocht ze biologisch in plaats van vegan. Kak, dacht ik dan. Het is zó lief dat iemand erover nadenkt en speciaal iets voor mij maakt, dan kan ik dat toch niet afslaan? Hoe lullig is dat? In het begin gaf ik er dan maar aan toe en at ik het, om de ander niet teleur te stellen. Maar daarmee stelde ik mezelf stiekem wel teleur, want ik wilde dit helemaal niet meer eten. Na een paar maanden besloot ik: dit doe ik niet meer. Ook niet 'eentje maar'. Je blijft bezig. En het klinkt misschien hard, maar dan leren anderen het ook niet. Om het voor iedereen makkelijker te maken neem ik sindsdien zelf altijd iets mee. Taart, cake, koek of een ander recept dat ik dan weer op Instagram heb gevonden. Mijn moeder vindt het enig om alles te proeven. Mijn vader is minder enthousiast. Een paar jaar terug gingen we schaatsen, mijn moeder haalde traditiegetrouw allerlei lekkers. Deze keer had ze ook vegan proteïnerepen gekocht. Mijn vader pakte er één, ik zei: 'Pap, je weet dat-ie vegan is, hè?' en hij gooide 'm zonder te proeven in de prullenbak. Hij moet er niks van hebben, zei hij. Maar stiekem vindt hij het nu toch interessant. Hij vraagt er steeds vaker naar en wil nu ook af en toe wel wat proberen. Sommige dingen hebben gewoon tijd nodig.

Niet een van mijn vrienden eet veganistisch, er zijn een paar vegetariërs, maar de meesten eten alles. Als we uit eten gaan, ben ik vaak degene die reserveert. 'Zoek jij maar wat uit, want jij bent moeilijk,' zeggen ze dan. Soms vind ik het bloed­irritant om altijd als 'de moeilijke' bestempeld te worden. Zó ingewikkeld is het allemaal niet. Maar zo denken is zinloos, ik bekijk het maar ­gewoon van de positieve kant: als het jullie geen reet kan s­chelen, heb ik lekker de regie.

Zes jaar geleden was vegan uit eten gaan op Texel geen optie. Er was gewoon niets. Inmiddels hebben ze overal wel een of twee veganistische gerechten op de kaart en is er zelfs een volledig vegan restaurant, maar ik ga toch liever naar 'de overkant'. In grote steden is er meer keus. Amsterdam is wat dat betreft het walhalla: daar struikel je over de vegan plekken. Ik heb nooit het gevoel gehad dat mijn keuze om veganistisch te eten me op ­sociaal vlak heeft beperkt. Ik neem altijd voor de zekerheid wat mee wat ik kan – en vooral: wil – eten en als ik bij mensen thuis word uitgenodigd, bied ik gewoon aan om te helpen koken. Vrienden ben ik er dus niet door verloren. Het scheelt denk ik ook dat ik niemand mijn leefwijze wil opdringen. Ik stuur geen nare PETA-filmpjes door. Ik berisp ze niet als zij wél vlees willen eten. Dat is hún keus. Net als het mijn keuze is om dat niet te doen. Ik heb ook altijd tegen mijn vriend gezegd: prima dat je geen veganist bent, maar als je vlees wil eten moet je daar zelf voor zorgen.

Wél voor de poes Inmiddels eet mijn vriend voornamelijk vegan. En hij niet alleen, onze katten Sheila van acht en Gizmo en Benji, beide tweeënhalf, ook. Dat is overigens nogal controversieel – zelfs onder vegans.'

Waarom en hoe Boukje het dan toch doet?

Je leest 't in &C's editie #1 'Iedereen aan de kook'

6 ,95

delen
Steffi Posthumus

Steffi Posthumus (1988) is – naast redacteur bij &C – een vroege vogel, maar wel een met een ochtendhumeur. Ze woont in een kleurrijk Amsterdams paleis met kat Prins én giga discobal, probeert al twee jaar lang Turks te leren (met matig succes) en eet 't liefst alles met een goede lik sambal.

Meer van deze auteur

Wil je ook lezen